De avonturen van twee KOPP kinderen

twee KOPP kinderen

“Hoe gaan we dit aan mama vertellen?”, zeg ik, terwijl ik mijn broertje gespannen aankijk. Hij kijkt me aan en meteen verschijnt op zijn voorhoofd een diepe rimpel. Ik wiebel onzeker van mijn ene voet op de andere. “Zeg jij het maar”, zegt mijn broertje. Onmiddellijk voel ik een naar gevoel in mijn buik opkomen.

We hebben een vliegtuig gebouwd en gaan zo meteen de eerste vlucht maken. We hebben aan alles gedacht. Op een onderstel van een oude kinderwagen hebben we een plank gemaakt, want een vliegtuig heeft vleugels.

Een vliegtuig kan vliegen doordat het snel gaat, de lucht komt vervolgens onder de vleugels en daardoor stijg je op, hebben we gehoord. Een motor hebben we niet, maar mijn broertje heeft bedacht dat we snelheid kunnen maken door van de dijk af te rijden.

Hoe vertellen we het mijn moeder

Alles staat klaar, maar hoe vertellen we het aan mijn moeder. Ik kijk eens naar mijn rubberlaarzen en schop tegen een steentje. Mijn moeder is heel gauw in paniek. Rennen we te hard dan moeten we rustig doen, want anders bezeren we ons.

Als we op een stoel staan, schreeuwt ze dat we eraf moeten omdat we anders vallen. Eigenlijk raakt ze altijd in paniek als we volgens haar ergens van af kunnen vallen. En nu gaan we de lucht in. Daar zal ze zeker van in paniek raken.

Met nog steeds een naar gevoel in mijn buik, maar vastberaden, loop ik de bijkeuken in en schop mijn laarzen uit. Mijn moeder is in de keuken en zit met de rug naar me toe. “Mam”, zeg ik, “we gaan vliegen”. Gespannen wacht ik op haar reactie.

Ze draait haar hoofd naar me toe. Nu komt het, de angst in haar ogen, de vertwijfeling omdat we zoiets gevaarlijks van plan zijn. “Oh, is goed hoor”, zegt ze. Verbaasd kijk ik haar aan. Geen paniek in haar ogen, geen angstig geschreeuw. Langzaam dringt het tot me door dat de reactie die ik zo gewend ben, uitblijft.

Ze wend haar hoofd af naar de sokken die ze aan het stoppen is. Het zijn zelfgebreide zwarte sokken, zie ik. Nog steeds in de war vraag ik of we een paar koekjes mee mogen. “Ja hoor”, zegt ze. Ik pak de koektrommel uit de kast en pak er twee biscuitjes uit. Het zijn van die harde, die zo lekker knappen als je erin bijt.

Gespannen wacht ik af

Snel loop ik weer naar mijn laarzen en trek ze aan. Buitenadem kom ik bij mijn broertje die staat te wachten bij ons vliegtuig. “Het is goed”, zeg ik. Hij kijkt me met grote ogen aan en kijkt dan weer naar ons vliegtuig.

Samen duwen we ons vliegtuig langs de keuken. Terwijl we langslopen kijk ik door het raam de keuken in of mijn moeder staat te kijken. Niks te zien. We keren ons vliegtuig op de dijk, zodat de neus naar het huis van de achterburen gericht staat. Het weggetje richting de buren is lang, maar we verwachten dat we, als we de dijk af zijn gereden, onmiddellijk op zullen stijgen.

We besluiten dat ik alvast in het vliegtuig zal gaan zitten en mijn broertje zal afzetten. Mijn broertje duwt met al zijn kracht tegen ons vliegtuig en springt er gauw in. Mijn haren waaien alle kanten op terwijl we over de kiezelstenen razen.

De wielen hobbelen en trillen vervaarlijk over het ongelijke pad. Voorovergebogen zit ik tegen de vleugel van het vliegtuig aan. Elk moment kan het gebeuren nu. Met al mijn spieren gespannen, wacht ik af. Maar wat is dit? Het lijkt wel of we vaart minderen, maar we horen nu toch in de lucht te zitten?

In plaats daarvan gaan we steeds langzamer. Even later staan we stil. Vol ongeloof kijk ik mijn broertje aan. Met hangende schouders stappen we uit ons vliegtuig en kijken we elkaar nog eens aan. “We gaan niet hard genoeg”, zegt hij, terwijl hij zijn hand met vetvlekken door zijn blonde haar haalt.

“We proberen het nog een keer”, zeg ik, ‘en dan duwen we harder’. Gezamenlijk duwen ons vliegtuig terug de dijk op. Maar helaas, ook de tweede keer komen we niet van de grond. Teleurgesteld duwen we ons vliegtuig terug naar de schuur.

Ondertussen vertelt mijn broertje wat hij wil doen om ons vliegtuig te verbeteren. Ik geef mijn broertje een van de biscuitjes die ik nog in mijn zak heb zitten en loop naar binnen om tegen mijn moeder te vertellen dat we vandaag toch niet gaan vliegen.

Angst is besmettelijk

Anno 2024 denk ik nog wel eens aan deze leuke momenten terug. Dan komt de paniek die mijn moeder uitstraalde ook weer boven. Eigenlijk vind ik het best bijzonder dat de angst van mijn moeder niet nog meer invloed op me heeft gehad.

Een paar jaar geleden las ik namelijk over een wetenschappelijk onderzoek waarbij de ouders van een baby aan één kant van een ruimte stonden en hun baby aan de andere kant van de ruimte werd gezet. Om bij de ouders te komen moest de baby over een spleet kruipen bedekt met glas.

Het glas was dik en sterk en kon makkelijk een volwassene dragen, dus voor een klein kind was het geen probleem. Als de ouders vol vertrouwen waren, kroop de baby er zonder problemen overheen.

Maar als de ouders het spannend vonden dat hun kind over de glazen plaat moest kruipen en bang waren dat het glas zou breken, dan werd de baby ook bang. De conclusie was dat een baby niet bang is om te vallen, maar bang wordt gemaakt. Wanneer ouders angstig zijn, zal het kind dit opmerken en ook bang worden.

Mijn moeder was voor veel dingen bang. Heb ik er iets aan overgehouden? Ja, ik merk bijvoorbeeld dat ik sociale gebeurtenissen best spannend vind, maar angst voor hoogte heb ik niet echt. Ik hou juist erg van wandelen en klimmen in de bergen.

Wat er met ons vliegtuig is gebeurd? Daar hebben we een mooi karretje van gemaakt, waarmee we nog heel vaak met hoge snelheid van de dijk zijn afgereden.